Add parallel Print Page Options

13 Toen het weer dag was geworden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. Hij koos er twaalf uit. Die noemde Hij apostelen.[a] 14 Het waren Simon, die Hij ook Petrus noemde, Petrus' broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs, 15 Matteüs (= Levi), Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die de bijnaam 'de Zeloot' had, 16 Judas de zoon van Jakobus, en Judas Iskariot, die Hem later verraden heeft.

Read full chapter

Footnotes

  1. Lukas 6:13 'Apostelen' zou je ook kunnen vertalen met 'zendelingen'. Ze worden 'uitgezonden' om het goede nieuws aan de mensen bekend te gaan maken. In de BasisBijbel worden zij vaak 'boodschappers van God' genoemd. Want ze brengen Gods boodschap naar de mensen.