Add parallel Print Page Options

Voorschriften betreffende de offers

Vervolgens zei de Here tegen Mozes: ‘Als iemand tegen Mij zondigt door te weigeren iets dat hij heeft geleend of gehuurd, terug te geven of door te weigeren iets terug te geven dat hem is toevertrouwd of door roof of door zijn volksgenoot af te persen, of door een verloren voorwerp te vinden en daarover te liegen en te zweren dat hij het niet heeft, 4,5 dan zal zo iemand op de dag dat hij schuldig is bevonden aan zoʼn zonde, moeten vergoeden wat hij zich heeft toegeëigend, met een extra boete van een vijfde deel en het teruggeven aan degene die hij heeft benadeeld. Op diezelfde dag zal hij zijn schuldoffer naar de tabernakel brengen. Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn, naar een vastgestelde waarde. Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de Here en het zal hem worden vergeven.’

Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden. 10 De volgende morgen zal de priester zijn linnen onderkleding en bovenkleding aantrekken en zal hij de as van het brandoffer weghalen en naast het altaar neerleggen. 11 Daarna zal hij zijn kleren verwisselen en de as naar een reine plaats buiten het kamp brengen. 12 Intussen moet het vuur op het altaar blijven branden, het mag niet uitgaan. De priester moet elke morgen nieuw hout op het vuur leggen en het dagelijkse brandoffer en het vet van het dagelijkse vredeoffer erop verbranden. 13 Het vuur op het altaar moet altijd brandende worden gehouden. Het mag niet uitgaan.

14 Dit zijn de voorschriften betreffende het spijsoffer: Aärons zonen zullen het voor de ogen van de Here voor het altaar brengen. 15 Een van hen zal een handvol nemen—fijn meel, olie en alle wierook—en het verbranden op het altaar als een gedenkoffer voor de Here. Dat zal de Here voldoening geven. 16 Nadat de handvol eruit is genomen, zal de rest van het meel en de olie aan Aäron en zijn zonen toebehoren als voedsel. Het moet ongezuurd worden gegeten in de voorhof van de tabernakel. 17 Het móet ongezuurd zijn. Ik heb de priesters dit deel van het spijsoffer, dat Mij toebehoort, gegeven. Het is allerheiligst, net als het zondoffer en het schuldoffer. 18 Iedere mannelijke afstammeling van Aäron, iedere priester, generatie na generatie, mag dit eten, ieder die ermee in aanraking komt, zal heilig worden.’

19,20 En de Here zei tegen Mozes: ‘Op de dag dat Aäron en zijn zonen tot priester worden gezalfd en gewijd, moeten zij de Here een spijsoffer brengen: 2,2 liter fijn meel, waarvan de ene helft ʼs morgens en de andere helft ʼs avonds moet worden geofferd. 21 Het moet op een bakplaat met olijfolie worden gemengd en gebakken en daarna aan de Here worden geofferd. De brandende stukken van het spijsoffer zullen aangenaam zijn voor de Here. 22,23 Als de zonen hun vaders opvolgen als priester, moet dit offer op hun inwijdingsdag worden gebracht. Dit is een regel die altijd van kracht blijft. Dit spijsoffer moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand. Niets ervan mag worden gegeten.’

24 Toen sprak de Here opnieuw tegen Mozes en zei: 25 ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat dit de voorschriften betreffende het zondoffer zijn: dit offer is allerheiligst en moet voor de ogen van de Here worden geslacht. 26 De priester die deze offerdienst uitvoert, zal het vlees van het offer in de voorhof van de tabernakel eten. 27 Alleen zij die geheiligd zijn—de priesters—mogen dit vlees aanraken. Alles wat met het vlees in aanraking komt, is geheiligd. Als bloed op de kleren van de priester spat, moet dat kledingstuk op een heilige plaats worden gewassen. 28 De stenen pot waarin het vlees is gekookt, moet worden stukgeslagen. Als het vlees in een koperen pot is gekookt, moet die pot worden geschuurd en met water worden omgespoeld. 29 Iedere mannelijke priester mag van dit offer eten, maar alleen zij, want het is allerheiligst. 30 Geen enkel zondoffer echter, waarvan het bloed de tabernakel is binnengebracht om er in het heiligdom verzoening mee te doen, mag worden gegeten. Het moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand.’

Schuld-offers (vervolg)

De Heer zei tegen Mozes: "Iemand is ook schuldig als hij een van de volgende dingen doet:[a] als hij iets geleend of gehuurd heeft, maar zegt dat hij het niet heeft. Of als hij iets gestolen heeft, of iemand ergens mee bedrogen heeft. Of als hij iets gevonden heeft wat iemand verloren had, maar zweert dat hij het niet heeft gevonden. Als dat ontdekt wordt, dan moet hij teruggeven wat hij gestolen, geleend, gehuurd of gevonden heeft of waarin hij iemand heeft bedrogen. Of hij moet er de volle prijs voor betalen. En hij moet een vijfde deel van de waarde ervan als boete betalen. Op de dag dat hij zijn schuld-offer aan Mij offert, moet hij ook aan de man teruggeven wat van hem was en hem de boete betalen. Als offer voor zijn schuld moet hij Mij een gezond mannetjes-schaap geven. De priester moet bepalen of het dier waardevol genoeg is. Dan moet hij het bij de priester brengen. En de priester moet Mij voor hem om vergeving vragen, en hij zal vergeving krijgen voor de dingen waardoor hij schuldig geworden was."[b]

De brand-offers

De Heer zei tegen Mozes: "Geef Aäron en zijn zonen de volgende wetten voor de dagelijkse brand-offers. Het brand-offer dat 's avonds geofferd wordt, moet de hele nacht, tot de volgende ochtend, op het vuur op het altaar blijven liggen branden. Het vuur op het altaar moet de hele nacht aan blijven. 10 De volgende ochtend moet de priester zijn linnen onderkleren en bovenkleren aandoen.[c] Daarna moet hij de as van het verbrande dier van het altaar halen. Die as moet hij naast het altaar gooien. 11 Daarna moet hij zijn priesterkleren uitdoen en zijn gewone kleren aantrekken. Dan moet hij de as buiten het tentenkamp brengen, naar een reine plaats.

12 Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden. Elke ochtend moet de priester nieuw hout op het vuur leggen, het ochtendbrand-offer er op leggen en daarop het vet van de dank-offers. 13 Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden."[d]

De meel-offers

14 De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn mijn wetten voor de meel-offers. De priester moet het offer naar Mij brengen, naar het altaar. 15 Hij moet een handvol van het meel nemen, met de olijf-olie die erbij hoort en met alle wierook die er op ligt. Dat moet hij op het altaar verbranden. Het betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 16 De rest van het meel is voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten er zonder gist koeken van bakken en die op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting. 17 Er mag geen gist in het deeg gedaan worden. Dit deel van mijn vuur-offers geef Ik aan hen. Het is heel erg heilig, net als het vergevings-offer en het schuld-offer. 18 Alle mannen uit de familie van Aäron en uit zijn familie ná hem mogen ervan eten. Dit is een eeuwige wet voor hun families en voor al hun families ná hen. Iedereen die ervan eet, moet een dienaar van de Heer zijn."

19 De Heer zei tegen Mozes: 20 "Vanaf de dag dat Aäron tot hogepriester gezalfd wordt, moet hij elke dag de volgende offers aan Mij brengen: elke dag 1/10 efa (2,2 liter) fijn meel.[e] De ene helft daarvan moet hij 's morgens offeren en de andere helft 's avonds. 21 Hij moet het meel met olijf-olie mengen en er in een pan een brood van bakken. Dat brood moet hij in stukken breken en aan Mij offeren. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 22 Elke priester die ná hem tot hogepriester gezalfd zal worden, moet dat zo doen. Het is een eeuwige wet. Het hele meel-offer moet voor Mij verbrand worden. 23 Elk meel-offer van een hogepriester moet helemaal verbrand worden. Er mag niets van worden opgegeten."

De vergevings-offers

24 De Heer zei tegen Mozes: 25 "Zeg tegen Aäron en zijn zonen: Dit zijn de wetten voor de vergevings-offers. Het vergevings-offer moet bij Mij worden geslacht, op de plaats waar ook altijd het brand-offer geslacht wordt. Het is heel erg heilig. 26 De priester die het vergevings-offer offert, mag het offer ook opeten. Hij moet het op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting. 27 Alle dingen en alle mensen die het vlees aanraken, zijn voor Mij en moeten Mij dienen. En alles wat het vlees aanraakt, is voor Mij. Als bloed van dit offerdier op iemands kleren spat, moeten die kleren op een heilige plaats gewassen worden. 28 Als het offer in een pot van gebakken klei is gekookt, moet de pot daarna stukgeslagen worden. Als het in een koperen pot is gekookt, moet die pot daarna geschuurd worden en met water omgespoeld. 29 Alle mannen uit de priesterfamilies mogen van het vlees eten. Het is heel erg heilig. 30 Maar van vergevings-offers waarvan het bloed in de tent van ontmoeting gebracht werd om daar om vergeving te vragen, mag niets gegeten worden. Het hele dier moet verbrand worden."

Footnotes

  1. Leviticus 6:2 In Leviticus 5:14-19 ging het om dingen die iemand per ongeluk aan God schuldig was (hij had bijvoorbeeld iets niet aan God gegeven waar God wel recht op had). Hier in hoofdstuk 6 vers 1-7 gaat het over dingen die iemand expres verkeerd deed tegen een mens, waardoor hij hem iets schuldig was (bijvoorbeeld hij had iets geleend maar wilde het niet teruggeven). Vergelijk dit met de aantekening bij Leviticus 4:2.
  2. Leviticus 6:7 Lees verder over de schuld-offers in Leviticus 7:1-10 en Numeri 5:5-10.
  3. Leviticus 6:10 Lees Exodus 28:1-5.
  4. Leviticus 6:13 Lees verder over de dagelijkse brand-offers in Exodus 29:36-42.
  5. Leviticus 6:20 Het gaat hier om de meel-offers die bij de dagelijkse brand-offers gebracht moeten worden. Lees Exodus 29:36-42.