Add parallel Print Page Options

Vierde klaaglied – De ellende in het verwoeste Jeruzalem

Het goud is dof geworden.
Dat prachtige goud glanst helemaal niet meer.
De stenen van de tempel liggen door de hele stad verspreid.
De bewoners van Jeruzalem,
ooit kostbaarder dan zuiver goud,
worden zo ruw behandeld als goedkope kruiken van een pottenbakker.
Jakhalzen voeden hun jongen aan de borst.
Maar mijn volk kijkt niet naar zijn kinderen om,
zoals struisvogels in de woestijn.
Baby's verdrogen van de dorst.
Kinderen vragen hun moeders om eten.
Maar niemand geeft hun iets.
Mensen die gewend waren aan heerlijke maaltijden,
sterven nu op straat van de honger.[a]
Wie eerst dure kleren droegen, zoeken nu eten tussen het afval.

Want mijn volk deed slechtere dingen dan Sodom.
En Sodom werd daarvoor in één ogenblik vernietigd,
maar niet door mensen.
De rijke mensen van mijn volk zagen er ooit prachtig uit.
Hun huid blanker dan melk,
hun wangen blozend als robijnen,
hun kleding mooier dan edelstenen.
Nu liggen ze daar op straat,
zwart van de dood,
door niemand herkend,
vel over been,
dor als dood hout.
De mensen die door het zwaard zijn gedood,
zijn beter af dan de mensen die sterven van de honger.
Uitgemergeld sterven ze, doordat er geen oogst meer is.
10 Moeders die eerst zo goed voor hun kinderen zorgden,
koken nu hun eigen kinderen.
Iets anders hebben ze niet meer te eten nu mijn volk overwonnen is.
11 De Heer heeft ons gestraft.
In zijn woede heeft Hij Jeruzalem verbrand,
zodat er niets van over is.

12 Geen enkele koning, geen enkel volk op aarde,
had ooit gedacht dat Jeruzalem veroverd zou worden.
13 Maar dit is gebeurd omdat Jeruzalems profeten slechte dingen deden
en de priesters onschuldige mensen hebben gedood.
14 Ze wankelen als blinden door de straten, onrein door het bloed,
zodat niemand hen nog mag aanraken, zelfs hun kleren niet.
15 'Ga weg! Onrein!' roepen de mensen naar hen. 'Opzij, raak ons niet aan!'
Zo zijn ze weggevlucht en zwerven ze rond.
Maar de volken zeggen: 'Ze mogen hier niet blijven!'
16 De Heer heeft hen Zelf uit elkaar gejaagd.
Hij wil niets meer met hen te maken hebben.
De vijand had met niemand medelijden.
Niet met de priesters, niet met de oude mensen.

17 Aldoor keken wij uit naar hulp, maar tevergeefs.
Niemand kon ons redden.
18 Bij elke stap lopen we gevaar.
We durven de straat niet meer op.
Het is afgelopen met ons, we sterven allemaal.
19 Onze vijanden achtervolgen ons sneller dan adelaars.
Ze zitten ons achterna in de bergen.
Ze loeren op ons in de woestijn.
20 Onze koning, op wie al onze hoop was,
werd door hen gevangen gezet.
En we dachten nog wel dat hij ons zou beschermen!

21 Volk van Edom, nu ben je nog blij.[b]
Juich maar, bewoners van Uz.
Maar ook jullie zullen straks uit de wijnbeker van Gods straf moeten drinken.
En wanneer jullie dronken zijn, worden jullie uitgekleed en leeggeschud!
22 Jeruzalem, er zal een einde komen aan je straf.
De Heer zal je niet nóg een keer als gevangene naar een ander land brengen.
Volk van Edom, de Heer zal je straffen voor je slechtheid.
Hij zal het kwaad dat je doet niet verbergen.

Footnotes

  1. Klaagliederen 4:5 Doordat koning Nebukadnezar het hele land had verwoest, was er geen eten meer in de steden. Lees Jeremia 8:13 en 16.
  2. Klaagliederen 4:21 Edom was door de hele geschiedenis heen de vijand van Israël geweest. Toen Jeruzalem werd verwoest, deed Edom mee met het plunderen en doden. Lees Psalmen 137:7.