Add parallel Print Page Options

Inleiding

In dit boek staat wat de Heer aan Jesaja, de zoon van Amoz, liet zien in een soort van dromen. Wat hij zag, ging over Juda en Jeruzalem. Dit gebeurde in de tijd dat Uzzia,[a] Jotam, Achaz en Hizkia na elkaar koning van Juda waren.

God laat Israël weten waarom Hij woedend is op zijn volk

Jesaja zegt: Hemel, luister! Aarde, spits je oren! Want de Heer spreekt. Hij zegt: "Ik heb kinderen gekregen en opgevoed. Maar ze willen Mij niet gehoorzamen. Een koe kent zijn meester en een ezel weet wie hem te eten geeft. Maar Israël kent Mij niet. Mijn volk wil niet naar Mij luisteren."

Pas maar op, slecht volk! Jullie en jullie voorouders zijn door en door slecht. Jullie hebben de Heer verlaten. Jullie hebben de Heilige God van Israël zwaar beledigd met wat jullie over Hem zeggen. Jullie zijn bij Hem weggelopen. Moet Hij jullie dan nog meer slaan? Jullie hele hoofd is al gezwollen van de klappen![b] Jullie zijn helemaal ziek! Maar toch worden jullie alleen maar slechter en slechter. Van top tot teen zitten jullie onder de wonden. Geen plekje is nog heel. Overal zitten wonden, schrammen en builen die niet zijn verzorgd en niet zijn verbonden. Er is geen zalf op gedaan. Jullie land is verwoest. Jullie steden zijn verbrand. Jullie moeten toekijken hoe jullie akkers door vreemdelingen worden leeggegeten. Het lijkt wel alsof het land door vreemden ondersteboven is gekeerd. En wat is er van Jeruzalem over, de stad op de berg Sion? Jeruzalem lijkt op een hutje in een wijngaard, op een schuilhut voor de nacht voor de arbeiders in een komkommerveld, op een omsingelde stad. Als de Heer van de hemelse legers niet een klein overblijfsel had overgelaten, zouden we net als Sodom en Gomorra[c] helemaal vernietigd zijn.

10 Leiders van Jeruzalem, slecht als Sodom, luister naar wat de Heer zegt! Volk van Jeruzalem, slecht als Gomorra, luister goed naar wat onze God jullie wil zeggen! 11 De Heer zegt: "Waarom brengen jullie Mij zoveel offers? Houd alsjeblieft op met het offeren van al die schapen en al dat vet. Ik heb er genoeg van! Ik kan het bloed van stieren, schapen en geiten niet meer zíen! 12 Jullie komen naar mijn tempel, maar wie heeft jullie gevraagd om te komen? 13 Jullie kunnen maar beter wegblijven met jullie schijnheilige offers. Walgelijk vind Ik ze. Offers voor de nieuwe maand en de heilige rustdag,[d] allerlei samenkomsten – Ik heb er genoeg van! Jullie vieren al mijn feesten, maar intussen doen jullie vreselijke dingen! 14 Ik heb helemaal genoeg van al die feesten. Ik háát ze. Ik ben ze helemaal zat. Ik kan ze niet meer verdragen. 15 Als jullie tot Mij bidden en je handen naar Mij omhoog steken, wil Ik jullie niet zien. Hoelang jullie ook bidden, Ik zal niet luisteren. Want er kleeft bloed aan jullie handen. 16 Ga je wassen, zorg dat je schoon wordt! Zorg dat Ik geen slechte dingen meer zie! Stop met de slechte dingen die jullie doen! 17 Leer liever om goed en eerlijk te zijn. Spreek eerlijk recht. Zorg voor de arme mensen en de weeskinderen. Kom voor de weduwen op.

18 Kom, laat Mij over jullie rechtspreken, zegt de Heer. Jullie daden zijn zo rood als bloed. Toch zullen ze zo wit worden als witte wol, als sneeuw. 19 Als jullie weer naar Mij willen luisteren, zal Ik jullie vergeven en zal het weer goed met jullie gaan. 20 Maar als jullie niet willen luisteren en ongehoorzaam blijven, zullen jullie allemaal worden gedood. Want Ik, de Heer, heb het gezegd, en Ik zal het ook doen!

21 Jeruzalem, eerst was je zo trouw aan Mij. Maar nu ben je ontrouw aan Mij geworden. Zoals een ontrouwe vrouw steeds een andere man zoekt, zo ben jij steeds andere goden gaan aanbidden. Eerst werd je zo rechtvaardig geregeerd. Maar nu zit je vol moordenaars. 22 Eerst was je als zuiver zilver. Maar nu zit je vol met waardeloos lood. Je was eerst als heerlijke wijn. Maar nu is die wijn verdund met water. 23 Je koningen hebben Mij verlaten. Ze zijn net zo erg als dieven geworden. Want ze laten zich omkopen en proberen steeds rijker te worden. Ze doen niets voor de weeskinderen. Ze komen niet voor de weduwen op.

24 Daarom zeg Ik, de Heer van de hemelse legers, de machtige God van Israël: Pas maar op! Ik zal mijn tegenstanders en vijanden straffen. 25 Ik zal je straffen, Jeruzalem, en Ik zal je zilver weer helemaal zuiver maken. Ik zal al het lood eruit smelten. 26 Ik zal ervoor zorgen dat de rechters en raadgevers weer net zo rechtvaardig zijn als vroeger. Dan zullen de mensen je een rechtvaardige en trouwe stad noemen.

27 Jeruzalem zal worden gered als de bewoners weer rechtvaardig worden. Iedereen in Jeruzalem die teruggaat naar de Heer, zal worden gered. 28 Maar de ongehoorzame en slechte mensen zullen allemaal worden vernietigd. Iedereen die de Heer verlaat, zal sterven. 29 Schaam je, dat jullie eikenbomen aanbidden! Schaam je, dat jullie in tuinen offers brengen aan andere goden! 30 Voor straf zullen jullie worden als een eikenboom zonder bladeren, als een tuin zonder water. 31 Sterke mensen zullen worden als dor gras. Hun slechte daden zullen de vuurvonk zijn die hen in brand steekt. En niemand zal het vuur kunnen blussen."

Footnotes

  1. Jesaja 1:1 Uzzia wordt ook wel Azarja genoemd. Over Uzzia is te lezen in 2 Kronieken 26.
  2. Jesaja 1:5 De mensen waren niet écht geslagen. Bedoeld wordt dat het heel erg slecht ging met het land omdat God Israël strafte. Dat wordt uitgelegd in de verzen 7 en 8.
  3. Jesaja 1:9 Sodom en Gomorra waren twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.
  4. Jesaja 1:13 God had opdracht gegeven om deze feesten te vieren. Lees Numeri 28:9 en 11. Maar omdat ze niet uit liefde voor Hem gevierd werden maar uit gewoonte, wilde God niets meer met die feesten te maken hebben.